Wat bindt, behalve de wedstrijd van zaterdagavond, Berchem en Sprimont? Het antwoord kan u straks met eigen ogen aanschouwen. Bovenop de helling van Les Forges, in deelgemeente Gomzé-Andoumont, zit hij al sinds 1957 in steen vereeuwigd. Onze bekendste supporter, Stan Ockers. De rug gekromd, de handen op het stuur, voor altijd aan de top…
Het monument staat precies op de plaats waar Ockers (°03.02.1920-*01.10.1956) op 2 mei 1953 zijn beslissende demarrage inzette in de Waalse Pijl. Aan de finishlijn had hij 44 seconden voorsprong op de achtervolgende groep, aangevoerd door de gedoodverfde favoriet Ferdi Kübler. Het was pas de eerste klassieker die de inmiddels al 33-jarige Ockers op zijn naam kon schrijven. Een cruciale overwinning, zou blijken, voor het verdere verloop van zijn carrière die amper drie jaar later op tragische wijze zou eindigen.
Op een dozijn zeges in onbeduidende koersen na, grossierde Ockers tot dan vooral in tweede en derde plaatsen. Al dient gezegd dat die zeker niet van de minste waren. Met tweede plaatsen in het eindklassement van de Tour de France (1950 en 1952), de tweede plaats in het bergklassement van de Tour van 1950, de tweede plaats in de Ronde van Argentinië (1952) en de derde plaats in de Trofee Desgrange-Colombo (1952) voor de meest regelmatige renner van het seizoen, had hij reeds bewezen heel wat in zijn mars te hebben. De hoognodige grote overwinning die de banvloek van de eeuwige tweede moest verbreken, kwam er vrij laat, maar de kleine uit Borgerhout was nu eenmaal een laatbloeier.
Laatbloeier
Nochtans had Stan van kinsbeen een duidelijke aanleg voor fietsen. Nadat zijn vader hem voor zijn vierde verjaardag zijn eerste fietsje had gekocht, werd hij al gauw berucht in de buurt. Maar toch zag het er aanvankelijk niet naar uit dat hij wielrenner zou worden. Met minstens evenveel passie liep hij, wanneer hij maar kon, te voetballen op de vesten aan de Stenenbrug. Toen hij zich als tienjarige aansloot bij Tubantia leek het fietsavontuur zelfs volledig voorbij. Het scholierenelftal waarin Stan terecht kwam deed het uitstekend. Daar had vooral de kleine Jef Mermans een voetje in. Niemand die toen kon vermoeden dat beide jongens het niet veel later, elk in hun discipline, tot grote kampioenen zouden schoppen. Maar toen Mermans door Anderlecht werd weggekocht en het ploegje niet meer kon winnen, was ook voor Stan de lol er af en staken zijn ambities als coureur opnieuw de kop op.
Voortaan zou hij volop de kaart van de koers trekken. De overwinningen die hij voor zijn twintigste levensjaar achter zijn naam kon schrijven, zijn echter op de vingers van één hand te tellen. Het belette hem niet om in 1940 zijn geluk als prof te beproeven. Vooral omdat hij er maar niet in slaagde om een vaste baan te vinden. Als “broodrenner” viel zelfs tijdens de moeilijke oorlogsjaren een aardige cent te verdienen. Maar veel prijzengeld bracht Stan aanvankelijk niet mee terug naar Borgerhout. Tot hij in augustus 1941 de Scheldeprijs won, een wedstrijd die tevens gold als kampioenschap van de provincie Antwerpen. Voorlopig bleef Ockers toch vooral een tweederangscoureur die zo nu en dan een plaatselijke wedstrijd aan zijn bescheiden palmares mocht toevoegen. In 1943 deed hij opnieuw even van zich spreken met een derde plaats in Luik-Bastenaken-Luik en de Schaal Sels. Maar toen hij bij het einde van de oorlog gemobiliseerd werd, was er van trainen en koersen helemaal geen sprake meer.
De populaire eeuwige tweede
Pas na de oorlog begon zijn ster langzaam aan echt te rijzen. Een tweede overwinning in de Scheldeprijs in 1946 gaf Stan opnieuw moed om er voluit voor te gaan. In 1947 werd hij derde in het eindklassement van de Ronde van Zwitserland en een jaar later reed hij een eerste succesvolle Ronde van Frankrijk waar hij in liefst vijf etappes binnen de drie eersten aankwam en meteen elfde eindigde. Grote overwinningen bleven echter uit. In 1949 werd hij drie keer tweede in een Touretappe. In 1950 kon hij eindelijk zijn eerste Tourrit achter zijn naam schrijven. In de daaropvolgende jaren bleef Ockers de ereplaatsen opstapelen, vooral in de Tour en in andere meerdaagse wedstrijden, terwijl hij ook op de piste op de voorgrond trad aan de zijde van Rik Van Steenbergen.
Hoewel de écht grote overwinningen uitbleven, groeide Ockers, die inmiddels de dertig gepasseerd was, door zijn verrassende prestaties uit tot één van de populairste renners uit het peloton. In de jaren ’40 en ’50 van de vorige eeuw was hij één van ’s lands bekendste sportlui. Misschien wel één van de bekendste Belgen tout court. Stanneke, amper 1m65 groot voor 61 kg, werd in heel Antwerpen op handen gedragen. Hij was een compleet renner: sprinter, klimmer, rondeman en pistier. Hij was één van de eerste moderne wielrenners. Zowel op het vlak van medische begeleiding, voeding en trainingsschema’s, maar ook met zijn manier van koersen -tactisch en schrander- was hij zijn tijd ver vooruit. De manier waarop hij zijn PR verzorgde was in onze contreien ongezien. Buiten de koers steeds perfect in het pak, het haar met brylcream in model en een modieuze zonnebril op de neus, had hij de allures van een Amerikaanse filmster. Desondanks bleef hij voor iedereen bereikbaar. In zijn café Drie Koningen in de Gemeentestraat kon je gewoon een praatje met hem slaan. Hierdoor sprak hij zo mogelijk nóg meer tot de verbeelding.
Wereldkampioen op 35
Zijn overwinning in de Waalse Pijl van 1953 tilde hem naar een hoger niveau en maakte hem tot een winnaar. Van dan af gingen zijn prestaties alleen maar in crescendo. Nog hetzelfde jaar werd hij derde in het BK en in Lugano won hij brons op het wereldkampioenschap. Met Van Steenbergen won hij in 1954 de Zesdaagse van Gent. Hij werd tweede in Parijs-Roubaix, won zijn tweede Touretappe, miste op een haar na de Groene Trui en zegevierde opnieuw in de Schaal Sels.
1955 werd zijn absolute topjaar. Als 35-jarige veteraan won hij voor de tweede keer de Waalse Pijl, vervolgens Luik-Bastenaken-Luik en het nationaal kampioenschap op de baan samen met Van Steenbergen. Hij behaalde de tweede plaats in de Ronde van Zwitserland en de Groene Trui in de Tour. Hij mocht zelfs de begeerde trofee Desgrange-Colombo op zijn naam schrijven. Maar hét hoogtepunt van zijn carrière was ongetwijfeld de wereldtitel in het Italiaanse Frascati in augustus 1955. Ockers reed in de slotfase van de wedstrijd alleen van het peloton weg naar een groepje vluchters die hij promt ter plaatse liet om afgescheiden te finishen. Bij zijn terugkomst in België werd hij als een nationale held door Koning Boudewijn gehuldigd.
Ook in 1956 won hij in zijn regenboogtrui verschillende grote koersen, waaronder twee ritten in de Dauphiné, de Zesdaagse van Antwerpen, een derde Touretappe en een tweede Groene Trui én hij verbeterde het werelduurrecord achter derny.
Op 29 september van datzelfde jaar sloeg het noodlot echter toe. Tijdens een baanwedstrijd in een afgeladen vol Sportpaleis maakte een dodelijke valpartij in het Sportpaleis een einde aan zijn carrière. Twee dagen later overleed hij aan zijn verwondingen. Tienduizenden kwamen op straat om een glimp op te vangen van de begrafenisstoet. Tientallen vlaggen en vaandels van Berchem Sportsupportersclubs vormden een erehaag in de Carnotstraat. Zijn tragische overlijden, op het toppunt van zijn roem, maakte van hem een mythe die nu nog steeds voortleeft.
Berchemsupporter
Ondanks zijn wielercarrière is Ockers zijn hele leven het voetbal van nabij blijven volgen. Geregeld trad hij aan in rennerselftallen of voor het goede doel. Maar als supporter had hij zijn hart verloren aan de geel-zwarten. Buiten het wielerseizoen was hij geregeld op het Rooi terug te vinden. Ockers was bevriend met de meeste van de spelers, die hem op hun beurt geregeld op zijn wedstrijden vergezelden. John Vercammen herinnert zich Stan Ockers als een heel sociaal man, die hem zelfs aan zijn eerste job heeft geholpen. Louis Leysen wist nog goed hoe Stanneman hem ooit thuis kwam opzoeken. Het was één van mijn eerste seizoenen in het eerste elftal. De vrijdag vóór een belangrijke wedstrijd moest ik ziek het bed houden. Ik had 39° koorts en de kans dat ik op zondag zou spelen was gering. Plots stond daar de grote Stan Ockers aan mijn bed. ‘Awel Louis’, zei hij terwijl hij me twee pilletjes toestopte, ‘dit is een echt paardenmiddel. Neem dit in en ge speelt zondag de beste match van uw leven.’ Ockers was één van de grootste sportfiguren van zijn tijd en ik was nog een broekventje en deed dus zonder nadenken wat hij me opdroeg. Ik stond die zondag in de goal en speelde een dijk van een wedstrijd. Maar nooit ben ik zo ziek geweest als de dag.
(Geschreven door onze clubhistoricus Karl Böhrer)